Bewijslevering in gerechtelijke procedures

27 oktober 2019

Wet- en regelgeving omtrent bewijsrecht – de stelplicht

De negende afdeling van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) gaat over bewijs, bewijsmiddelen en bewijslast. Eén van de belangrijkste regels is de stelplicht ex art. 150 Rv. Uit dit artikel volgt het spreekwoord ‘Wie eist, bewijst’. De tekst van art. 150 Rv schrijft als volgt voor: ‘De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.

De hieruit voortvloeiende stelplicht houdt in dat als één van de partijen in een gerechtelijke procedure een feit of omstandigheid naar voren brengt (om zich vervolgens op daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen te beroepen), deze partij gehouden is dat feit of die bepaalde omstandigheid te bewijzen.

De gerechtelijke procedure vormt zich ten dele aan de hand van art. 149 lid 1 Rv, nu deze voorschrijft dat de rechter welke over het geding rechtspreekt, slechts die feiten en/of omstandigheden aan zijn beslissing ten grondslag leggen welke in het geding zijn gebracht en/of zijn gesteld conform art. 150 Rv. Concreet is de rechter gebonden aan de feiten en omstandigheden zoals deze door partijen worden aangedragen.

Uitzonderingen op de regel

Het bewijsrecht is veelomvattend, doch zijn er een aantal uitzonderingen op de regel. Te denken valt aan het conservatoire beslag, de voorlopige voorziening of een procedure tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens een gewichtige reden. Als de procedure zich in aard van de zaak verzet tegen het bewijsrecht, zal deze niet gelden ex art. 284 lid 1 Rv.

Een goed ander voorbeeld is arbitrage. In de arbitrale procedure zijn arbiters in beginsel niet gebonden aan de regels van het bewijsrecht. Partijen in deze procedure kunnen slechts aanspraak maken op de toepassing van het bewijsrecht als deze dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen ex art. 1039 lid 1 Rv.

Van de stelplicht van art. 150 Rv kan ook afgewezen worden indien een bijzondere wetsbepaling dit voorschrijft, te denken valt aan art. 6:195 BW waarin er een omkering van de bewijslast geldt. Als laatste kan er ook afgeweken worden van de hoofdregel(s) indien deze in casu in strijd blijkt te zijn met de redelijkheid en billijkheid.

Tegenbewijs en weerspreken

Als een aangedragen feit of omstandigheid niet door de wederpartij wordt weersproken of met bewijsmiddelen wordt weerlegd, zal dit feit of deze omstandigheid in de regel door de rechter als waarheid worden aangenomen. Het is dan ook zeer gebruikelijk dat er in een gerechtelijke procedure vrijwel altijd door partijen alles betwist wordt wat de wederpartij stelt, tenzij uitdrukkelijk erkend. De uitzondering op deze regel is dat feiten en omstandigheden van algemene bekendheid ambtshalve door de rechter kunnen (en vaak zullen) worden aangenomen als waarheid.

Het staat partijen vrij om tegenbewijs te leveren omtrent iets dat de wederpartij stelt. Art. 151 lid 2 Rv geeft een breed begrip en schrijft voor dat tegenbewijs is toegestaan, tenzij de wet dit uitsluit.

Tegenbewijs kan op verschillende manieren geleverd worden. Zo is het mogelijk om – wanneer er bijvoorbeeld een getuigenverklaring is aangeleverd – met tegengetuigenbewijs (contra-enquête) te komen. Te denken valt ook aan zogeheten ‘tegendeelbewijs’, daarmee wordt dan niet slechts het standpunt van de wederpartij ontkent of tegengesproken, er wordt actief een ander standpunt bewezen. Het ‘tegendeel’ wordt letterlijk bewezen.

Bewijsmiddelen

Bewijsmiddelen zijn per definitie niet in een uitputtende opsomming weer te geven, nu in feite alle middelen bewijs kunnen leveren, tenzij de wet anders bepaalt, zoals volgt uit art. 152 lid 1 Rv. Bepaalde bewijsmiddelen hebben wel een eigen wettelijke bepaling, zoals bijvoorbeeld akten en vonnissen (art. 156 e.v. Rv), getuigenverklaringen (art. 163 e.v. Rv) en verklaringen van deskundigen (art. 194 e.v. Rv).

Getuigenbewijs

In het bijzonder staan we nog even stil bij de getuigenverklaring en het bewijs dat daaruit voortvloeit. De rechter kan, indien één van de partij stelling neemt waarbij o.a. gerept wordt over getuigen, een tussenvonnis wijzen waarin opgenomen is dat desbetreffende getuigen op comparitie dient te verschijnen teneinde een verhoor te ondergaan. De rechter roept dan in feite de getuigen op.

Partijen kunnen ook zelf getuigen oproepen te verschijnen dan wel een verklaring af te geven, zo schrijft art. 166 Rv voor. De procesbepalingen omtrent het oproepen van getuigen door partijen zijn onder andere te halen uit art. 170 e.v. Rv.

Sommige getuigen kunnen niet gedwongen worden te verklaren, zij kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van het verschoningsrecht. Te denken valt aan een direct familielid (boek 1 BW-relatie), zoals een echtgenoot, een persoon welke het verschoningsrecht toekomt op grond van een beroepsgeheim (zoals een advocaat, een arts, notaris). Ook personen welke door hun verklaring mogelijk zichzelf of diens gezinsleden aan strafrechtelijke vervolging blootstelt, is niet gehouden tot het geven van een verklaring.

Hebt u vragen over het leveren van bewijs? Neem dan contact met ons op via info@juristenzwolle.nl of 038-2022738 om uw mogelijkheden te bespreken.

Meer blogs over
juridisch