Lindenbaum/Cohen, oeroud doch actueel

15 oktober 2019

In januari 2019 is er een congres georganiseerd in Den Haag omdat het arrest Lindenbaum/Cohen 100 jaar bestond (Hoge Raad 31 januari 1919, ECLI:NL:HR:1919:AG1776). Waarom is het arrest zo belangrijk?

Onrechtmatig handelen

Het beruchte arrest heeft betrekking op het leerstuk van de onrechtmatige daad, zoals deze nu is gecodificeerd in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Een burger, bedrijf of ander lichaam dat voldoet aan de criteria uit voornoemd artikel volgen is verplicht de schade die een derde heeft geleden te vergoeden. In de eerste plaats moet sprake zijn van onrechtmatige handeling. Verder moet die handeling de dader zijn toe te rekenen, er moet schade zijn geleden, er moet een causaal verband aanwezig zijn tussen de handeling en de schade en tot slot dient voldaan te zijn aan het zogenaamde relativiteitsvereiste. Voor een uitgebreide uitwerking van deze eisen verwijs ik naar een andere blog.

Situatie voor Lindenbaum/Cohen

De eerste eis, de onrechtmatigheid, werd tot Lindenbaum/Cohen zeer beperkt uitgelegd. Slechts handelingen die in strijd waren met de wet vielen eronder. Dit wordt wel de legistische benadering genoemd. Echter, handelingen die niet in strijd waren met de wet konden dus nimmer tot een schadevergoedingsplicht leiden. Dit werd vaak als zeer onrechtvaardig ervaren en zo groeide de wens om tot een ruimere uitleg te komen.

Uitspraak

De Hoge Raad is in Lindenbaum/Cohen ingegaan op het bovenstaande vraagstuk. De Hoge Raad maakte aan het begin van arrest in niet mis te verstane woorden duidelijk dat er verandering nodig was:

‘’dat echter tot zoodanig beperkte uitlegging het artikel geen grond geeft, noch door de bewoordingen waarin het is vervat, noch door de geschiedenis zijner wording;’’

Daarna begon de hoogste rechter met het neerzetten van een ruimere opvatting. De Hoge Raad voegde aan de invulling van het begrip onrechtmatigheid het volgende toe:

‘’òf indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijke verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed, terwijl hij door wiens schuld tengevolge dier daad aan een ander schade wordt toegebracht, tot vergoeding daarvan is verplicht;’’

De goede zeden en de maatschappelijke zorgvuldigheid werden aldus als grond voor onrechtmatig gedrag toegevoegd. Dit zijn zeer ruime – of negatief gezegd ietwat vage – begrippen, wat uiteraard ook de bedoeling was van de Hoge Raad. Rechters hadden vanaf dat moment veel meer vrijheid en situaties zoals voor het arrest konden worden voorkomen. Daarmee moeten we de jurisprudentie te allen tijde in de gaten houden om te weten wat precies onder de nieuwe norm valt. De openheid van de norm brengt voor- en nadelen met zich mee. Aan de ene kant geeft het de rechter meer beoordelingsruimte. Deze ruimte kan handig zijn om in nieuwe aansprakelijkheidszaken toch tot een veroordeling tot schade te kunnen komen.

Een en ander is met de technologische ontwikkelingen erg belangrijk. Aan de andere kant brengt het ook een stuk rechtsonzekerheid met zich mee, het is namelijk van tevoren niet zeker hoe de rechter met een aansprakelijkheidsvraagstuk zal omgaan. Aangezien de norm inmiddels in de afgelopen eeuw vorm is ingevuld, dient deze rechtsonzekerheid wat mij betreft te worden gerelativeerd.

Hebt u vragen? Neem dan contact met ons op via 038-2022738 of info@juristenzwolle.nl om uw mogelijkheden te bespreken.

Meer blogs over
juridisch